Hieronder vind je het Nationaal Wedstrijdreglement Specifieke Bepalingen Marathon
Bestuur en Organisatie Marathon (SBM, GTC, SRC en Platforms)
In bijzondere gevallen kan het SBM afwijken van dit reglement, voor zover het de taken van het SBM betreft en voorts in afstemming met de TD.
1. Per kunstijsbaan wordt door het betreffende Gewestelijk bestuur een baancontactpersoon Marathon benoemd, die in het bijzonder de relatie onderhoudt met:
a. het SBM;
b. de CL ten aanzien van de organisatie van nationale wedstrijden op kunstijs.
2. De baancontactpersoon marathon maakt ambtshalve deel uit van de in het Algemeen Reglement genoemde GTC.
3. De GTC kan het benoemen van een OC (per baan) aan de baancommissies van de betreffende ijsbanen delegeren. De OC’s dragen, onder verantwoordelijkheid van het Gewest en in overleg met het SBM, zorg voor de organisatie van de toegewezen nationale wedstrijden marathon. De baan-contactpersoon maakt deel uit van het OC.
4. Door het betreffende GTC wordt een gewestelijk coördinator natuurijs benoemd die de relatie onderhoudt met de landelijke coördinator natuurijs ten aanzien van toewijzing en organisatie van nationale wedstrijden op natuurijs.
1. De SRC bestaat uit tenminste drie personen, die door de SBM worden voorgedragen voor benoeming door de directeur/bestuurder van de KNSB.
2. De leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar en zijn ten hoogste tweemaal, al dan niet aansluitend, herbenoembaar, telkens voor een periode van ten hoogste drie jaar. De leden van de SRC benoemen uit hun midden een voorzitter en een secretaris. Tenminste één lid moet ook lid zijn van het SBM.
3. Zo mogelijk heeft ten minste één van hen kennis van en ervaring in het uitvoerende (inter)nationale jurywerk.
4. De SRC kan een (uitvoerende) waarnemer aanwijzen bij wedstrijden.
5. Het SBM heeft de taken zoals beschreven in artikel 13 lid 2f t/m 2i van het Algemeen Reglement gedelegeerd aan de SRC.
Tenminste twee keer per (kalender)jaar wordt overleg gevoerd met de Platforms en worden zij geïnformeerd en geconsulteerd over de stand van zaken en nieuwe ontwikkelingen.
Algemeen
1. In dit reglement zijn de geldende (algemene, organisatorische en wedstrijd technische) regels voor de marathonwedstrijden in Nederland opgenomen en indien van toepassing, specifieke regels voor de (inter)nationale marathonwedstrijden die onder auspiciën van de KNSB worden georganiseerd.
2. Onder (marathon)wedstrijden wordt in dit reglement verstaan: schaatswedstrijden over een vooraf bepaalde afstand op een ijsbaan, een parcours of traject, waaraan wordt deelgenomen door minimaal 10 deelnemers die tegelijk starten. Bij deze wedstrijden is de afstand maximaal:
a. 10 km voor Pupillen;
b. 25 km voor Junioren B en C;
c. 200 km voor Junioren A, Neo-senioren, Senioren en Masters.
3. De CL/DM kan voor een afwijkend wedstrijdformat aan de organisatie dispensatie verlenen.
4. Op kunstijs wordt onderscheid gemaakt tussen losse wedstrijden, wedstrijden in competitie verband, meerdaagse wedstijden, het NK en het ONK.
5. In bijzondere gevallen kan de CL/DM, in afstemming met de TD, afwijken van dit reglement. Die bevoegdheid geldt niet voor bijzondere of onvoorziene wedstrijd technische aangelegenheden. Daarover beslist de hoofdscheidsrechter.
6. OC’s kunnen voor wedstrijden anders dan voor topdivisie en beloftendivisie bepalingen uit dit reglement buiten werking stellen en eigen regels toevoegen, met uitzondering van de in het eerste lid van artikel 428 genoemde veiligheidsuitrusting.
7. De bepaling en vaststelling van de wedstrijdformule voor (inter)nationale wedstrijden en competities behoren tot de bevoegdheid van de CL/DM in afstemming met de TD. De wedstrijdformule wordt bekend gemaakt via de marathoncommunicatiekanalen.
1. Verplichtingen
a. Elke ploeg moet beschikken over een ploegleider en mag beschikken over een verzorger, mits deze niet reeds een functie vervullen bij een andere ploeg in dezelfde divisie.
b. Een ploegleider moet beschikken over een ploegleiderslicentie. Een ploegleiderslicentie is 2 jaar geldig en moet daarna worden vernieuwd.
c. De verzorger en ploegleider moeten zich tijdens de wedstrijd binnen de door de scheidsrechter bepaalde grenzen langs de wedstrijdbaan of het parcours bevinden.
d. Tijdens de wedstrijd op een 400m (kunst)ijsbaan is per ploeg één ploegleider toegestaan op het ijs. Bij calamiteit(en) is tijdelijke ondersteuning door een 2e persoon van de ploegleiding, toegestaan.
e. De ploegleider en verzorger moeten herkenbare ploegkleding dragen. Deze kleding moet onderscheidend zijn van de kleding van andere ploegen.
f. De ploegleider en verzorger moeten bij natuurijswedstrijden vanaf het moment dat het ijs wordt betreden totdat de laatste deelnemer van de wedstrijd is gefinisht, snowsteps of schoenspikes dragen.
g. Een ploegleider mag zich alleen op schaatsen op het ijs bevinden op natuurijsbanen en/of trajecten welke langer zijn dan 800 meter, uitgezonderd de verzorgingsplaats/finishstraat. De ploegleider mag niet naast de deelnemers mee schaatsen.
2. Verzorging
a. Bij wedstrijden op ijsbanen tot en met een lengte van 800 meter is verzorging toegestaan, behalve in de eerste 25 en in de laatste 25 ronden. Op ijsbanen of trajecten met een lengte langer dan 800 meter is verzorging vanaf start tot finish toegestaan op de verzorgingsplaats(en).
b. Koelboxen en/of andere attributen (ter verzorging) die een gevaar kunnen vormen, mogen niet op de baan c.q. het parcours staan of op de baanbescherming worden geplaatst.
c. Verzorging is alleen toegestaan op de aangewezen verzorgingsplaats(en) aan de rechterzijde van de baan c.q. het parcours.
d. Materiaalverzorging is toegestaan op de verzorgingsplaats. Met toestemming van de scheidsrechter mag tijdens natuurijswedstrijden de materiaalverzorging op een andere plaats plaatsvinden.
Gedragsregels
1. Een ieder die betrokken is bij de wedstrijd, daaronder in elk geval begrepen de deelnemer en ploegleider, doet mee met inachtneming van erkende beginselen van integriteit, sportiviteit en eerlijk spel, meer specifiek: de gedragscodes van de KNSB en NOC*NSF en onderstaande regels.
2. Instructies van de jury moeten worden opgevolgd. Een betrokkene moet zich correct gedragen in woord en/of gebaar tegen de jury, organisatie en derden (zoals deelnemers en publiek).
3. Onder incorrect en ongeoorloofd gedrag wordt onder meer verstaan: het veroorzaken van gevaar of hinder zoals het afwijken van de rechte lijn, het hinderen en/of ten val brengen van inhalende of ingehaalde deelnemer(s) en/of het anderszins rijden op ongeoorloofde wijze bijvoorbeeld door (ernstige) benadeling van een andere betrokkene(n) en/of het toepassen van zaak- of mensgericht fysiek geweld (of een poging daartoe) waaronder ook duwen, trekken en spugen valt.
4. De gedragsregels in dit artikel gelden onverkort op en vanaf het moment dat één of meer deelnemers de wedstrijd heeft moeten verlaten of is gefinisht.
5. Voor de concrete uitwerking van deze gedragsregel(s) inclusief sanctionering: zie artikel 416.
1. Rondenwedstrijden worden tegen de klok in verreden in voorwaartse richting, d.w.z. dat de deelnemer de binnenkant van de geduide baan dan wel het parcours aan zijn linkerzijde heeft.
2. Een deelnemer moet binnen de aangeduide wedstrijdbaan dan wel het parcours blijven. Het duiden van de wedstrijdbaan kan onder andere door het plaatsen van pylonen.
1. Een deelnemer aan een marathonwedstrijd moet zich uiterlijk 30 minuten voor het geplande starttijdstip van de wedstrijd persoonlijk aanmelden bij het inschrijfbureau voor registratie. Als een deelnemer na de registratie niet van start gaat, moet hij zich vóór de start afmelden.
2. Op een (kunst)ijsbaan van 400 meter is van toepassing:
a. De aanvangsopstelling is voor alle deelnemers gezamenlijk vóór de 500-meter startlijn. Het startsignaal wordt op de finishlijn gegeven na het verrijden van 100 meter en één warming-up ronde. Vanaf het startsignaal start de rondentelling.
b. Een deelnemer die voor het startsignaal ten val komt, mag weer aansluiten zonder een ronde achterstand op te lopen.
c. Na het startsignaal kan er geen deelnemer meer aan de wedstrijd worden toegevoegd.
3. Bij een trajectwedstrijd en bij marathonwedstrijden op een parcours dat afwijkt van een 400 meter ijsbaan, geldt de door de plaatselijke OC’s vastgestelde startprocedure, mits deze is goedgekeurd door de scheidsrechter en zoveel mogelijk gelijk is aan de startprocedure op een 400 meter (kunst)ijsbaan.
1. Ploegenspel en hulp van ploeggenoten binnen een ploeg is toegestaan op voorwaarde dat er geen fysieke ondersteuning plaats vindt.
2. Ploegenspel en hulp van deelnemers van verschillende ploegen of van individuele deelnemers is niet toegestaan.
3. Een achterblijver die tijdens de wedstrijd op een ronde achterstand komt ten opzichte van de voorste deelnemer van het peloton (op wedstrijdbanen die kleiner zijn dan 800 meter), moet onmiddellijk naar het buitenste deel van de baan gaan en de wedstrijd verlaten. Een deelnemer heeft een ronde achterstand op het peloton wanneer hij, als achterblijver, door de voorste deelnemer van het peloton wordt bijgehaald.
4. Hulp van een achterblijver aan een koploper is op ijsbanen tot en met een lengte van 800 meter tot de laatste vijf ronden toegestaan.
5. Op ijsbanen en/of -trajecten die langer zijn dan 800 meter is hulp van een achterblijver aan een koploper niet toegestaan.
6. Een deelnemer mag geen ongeoorloofde hulp accepteren, zoals in ieder geval bedoeld, maar niet beperkt tot het gestelde in dit artikel en artikel 407. In het geval meerdere ploeggenoten betrokken zijn bij de ongeoorloofde hulp (“treintje”), dan wordt de eerste deelnemer van de ploeg achter de ongeoorloofde verlener van de hulp geacht de ongeoorloofde hulp te accepteren.
7. Het wegwerpen van afval en voorwerpen is niet toegestaan (zie art. 416 leden 5 en 10) anders dan op de daartoe aangewezen afvalzones langs de baan en verzorgingsplaats(en), tenzij het wordt gedeponeerd in de directe omgeving van de ploegleiding en deze het meteen oppakt en meeneemt. Het wegwerpen mag geen gevaar opleveren voor andere deelnemers.
8. Een zogenaamde “surplace” is toegestaan en mag enige tijd duren. De scheidsrechter kan middels een fluitsignaal (als instructie van de jury) aangeven dat de surplace moet worden beëindigd.
9. Een deelnemer die de wedstrijd op natuurijs staakt zonder tussenkomst van de scheidsrechter, moet zich afmelden bij de jury aan de finish, of een andere vooraf gecommuniceerde locatie, en moet daarna onmiddellijk de wedstrijdbaan verlaten.
10. Teamfout; Wanneer een deelnemer een overtreding begaat met als doel een ploeggenoot te laten winnen, dan wordt:
- De deelnemer die de overtreding begaat, bestraft met een rode kaart
- De deelnemer die profiteert van de overtreding gedeclasseerd en teruggeplaatst in de uitslag naar de laatste plaats van de groep waarin hij finisht. Als de deelnemer alleen aankomt, dan vindt deklassering plaats ten opzichte van de eerste groep
1. De scheidsrechter kan een wedstrijd onderbreken als zich de volgende situatie(s) voordoet:
a. Een onveilige of gevaarlijke situatie.
b. Op aanwijzing of advies van de dienstdoende arts.
c. Bij een ongeval waarbij verzorging op het ijs nodig is.
d. Bij gevaarlijke weersomstandigheden.
e. Bij stroomuitval.
f. Bij overtreding van de regels met betrekking tot de wijze van rijden en ongeoorloofd ploegenspel.
g. Bij niet opvolgen instructies van de jury.
2. Als na een onderbreking de wedstrijd wordt hervat, wordt de wedstrijd als volgt voortgezet:
a. Herstart op de startlijn 500 meter vanuit stilstaande positie.
b. Uitrijden resterende ronden.
c. Wanneer de wedstrijd met nog tien of minder te rijden ronden is onderbroken, zullen bij een herstart nog tien ronden worden gereden.
d. Een deelnemer met één of meer ronden voorsprong op het peloton, behoudt die positie. Een deelnemer die op het moment van onderbreking vooruitreed maar nog geen ronde voorsprong had, verliest die voorsprong. Een deelnemer die op achterstand reed, maar nog geen ronde achterstand had op het peloton, mag weer aansluiten bij het peloton.
e. Bij een herstart van de wedstrijd door een val van één of meerdere deelnemers, mogen de deelnemers die zijn gevallen en nog liggen/zitten op het moment dat de wedstrijd wordt onderbroken, niet meer deelnemen wanneer de wedstrijd wordt hervat.
f. Zo nodig kan een wedstrijd (voortijdig) door de scheidsrechter worden beëindigd.
3. Ten aanzien van lid 1 sub f en g kan de scheidsrechter besluiten tot ingrijpen en betrokkene (laten) verwijderen van de ploegleiders- de verzorgingsplaats en/of de ijsbaan.
4. De scheidsrechters kunnen besluiten tot een barrage als bij een natuurijswedstrijd het tijdsverschil tussen twee groepen deelnemers uit verschillende wedstrijden (bijvoorbeeld vrouwen- en mannen-peloton) minder dan 30 seconden bedraagt. Dit houdt in dat de deelnemers in de langzamere groep aan één zijde van de wedstrijdbaan gaan rijden en temporiseren en de snellere groep laten passeren. De barrage eindigt als het verschil tussen beiden groepen weer minimaal 30 seconden bedraagt. De scheidsrechters geven (doorgaans middels een blauwe vlag) aan wanneer er barrage gemaakt moet worden en wanneer deze ten einde is.
5. De scheidsrechters kunnen besluiten tot een tijdelijke neutralisatie van een natuurijswedstrijd, wanneer het inhalen van een langzamere groep dreigt plaats te vinden in de finale (laatste 5 km wedstrijd) van één van de divisies. Om de tijdsverschillen te herstellen kan het nodig zijn dat groepen, individuele deelnemers of het peloton tijdelijk worden geneutraliseerd op aanwijzing van de jury.
6. Op basis van de laatst gemeten tijdsverschillen zoals gemeten door de begeleidende scheidsrechters voordat de groepen elkaar inhaalden, worden de onderlinge tijdsverschillen van minimaal 30 seconden aan de groepen en/of individuele deelnemers teruggegeven.
1. Het rondenbord geeft het aantal nog te rijden ronden van de leider(s) in de wedstrijd aan. Dit aantal ronden op het rondenbord wordt naar beneden bijgesteld voordat de bel wordt geluid.
2. De winnaar van de wedstrijd moet exact het vooraf aangegeven aantal ronden hebben gereden, tenzij de scheidsrechter besluit het aantal ronden of de afstand aan te passen omdat de omstandigheden daarom vragen.
3. De scheidsrechter bepaalt welke deelnemer(s) één of meerdere ronden voorsprong of achterstand op het peloton heeft/hebben. Hierbij is het moment van bijhalen van het peloton door de koploper bepalend voor het wel/niet uit de wedstrijd nemen van één of meer deelnemers.
4. (Bij klassering) Er is sprake van een nieuwe groep als de gemeten tijd op de finishlijn tussen de deelnemers twee seconden of meer bedraagt op basis van de transponder(uitslag)meting.
5. De scheidsrechter kan in de slotfase van een wedstrijd besluiten tot toekenning van een ronde voorsprong, als één of meer) koploper(s) het peloton nog niet heeft/hebben bereikt, maar waarbij dit wel verwacht mag worden.
6. Een deelnemer die op aanwijzing van de scheidsrechter de wedstrijd verlaat, kan door de scheidsrechter worden geklasseerd. Vanaf het moment van voortijdig klasseren van de eerste deelnemer in de uitslag (bij verlaten wedstrijd), worden alle resterende deelnemers geklasseerd die op dat moment voor de betreffende deelnemer in de wedstrijd rijden, als zij de wedstrijd verlaten, behoudens de deelnemers die de wedstrijd moeten verlaten op grond van artikel 411.
7. De afsprintprocedure
a. Alle deelnemers in dezelfde ronde als het peloton krijgen de bel en sprinten eerder af dan de deelnemer(s) met één of meer ronde(n) voorsprong.
b. Bij deelnemers met één ronde voorsprong ten opzichte van het peloton, sprint het peloton 5 ronden eerder af.
c. Deze procedure herhaalt zich voor elke groep van deelnemers met telkens één ronde voorsprong meer. In alle gevallen sprint het peloton zoveel ronden eerder af als nodig is om de leidende groep van deelnemers inclusief de (potentiële) winnaar exact het vooraf aangekondigde aantal ronden te kunnen laten rijden.
d. Wanneer de leidende groep echter bestaat uit 6 of meer deelnemers, sprint de voorlaatste groep af met het rondenbord op 10 (bel op 11).
e. Wanneer slechts één (leidende) deelnemer 1 of meerdere ronden voorsprong heeft ten opzichte van het peloton of eerstvolgende groep, sprint het peloton 2 ronden eerder af.
f. Als na het afsprinten van het peloton een groep van samenstelling verandert kan een hernieuwde afsprintprocedure opgestart worden.
Afsprintprocedure bij ronde(n) voorsprong
8. Het finishen
a. Een deelnemer is gefinisht, wanneer na het voorgeschreven aantal ronden de voorpunt van het ijzer van de eerst aankomende schaats de finishlijn heeft aangeraakt of heeft bereikt.
b. Bij een val vlak voor de finish wordt de deelnemer geklasseerd op basis van de voorpunt van het ijzer van de eerste schaats die (in de lucht) over de finishlijn komt. In het geval de eerste schaats buiten de wedstrijdbaan aankomt, is de deelnemer gefinisht op het moment dat de voorpunt van het ijzer van deze schaats het verlengde van de finishlijn bereikt.
c. Het is een deelnemer niet toegestaan met de schaats naar voren te schoppen bij de finishlijn (zodat het ijzer naar voren open klapt) of met het lichaam over de finishlijn te duiken. De scheidsrechter bepaalt of deze overtreding een rode of gele kaart tot gevolg heeft.
d. Tijdens de finishprocedure mag een al gefinishte deelnemer zich niet bevinden op de laatste 200 meter vóór de finishlijn.
9. Het finishen bij wedstrijden op parcoursen langer dan 800 meter, niet zijnde trajectwedstrijden:
a. Een deelnemer die voor het ingaan van de laatste 2 ronden, zich op 1 ronde achterstand ten opzichte van de koploper(s) bevindt, wordt uit de wedstrijd genomen en wordt niet geklasseerd.
b. Een deelnemer die in de laatste 2 ronden wordt of dreigt te worden ingelopen, wordt door de scheidsrechter in overleg met de aankomstrechter uit de wedstrijd genomen en geklasseerd, nadat deze deelnemer wel of niet de bel heeft gekregen.
c. De deelnemer op achterstand die niet wordt ingelopen voor de aanvang van de laatste ronde van het peloton mag de volledige afstand uit rijden, mits de omstandigheden dit toelaten.
10. Trajectwedstrijden: Wedstrijden van A naar B.
a. Een deelnemer mag de wedstrijd uitrijden.
b. Een deelnemer wordt geklasseerd, als binnen de tijd van de winnaar in zijn divisie plus 20% wordt gefinisht.
1. Verschillende technologieën/technische oplossingen mogen worden gebruikt om de finishvolgorde te bepalen:
a. Een camerasysteem dat de finish van de deelnemers fotografisch vastlegt en na de finish kan worden gereproduceerd (‘camerasysteem’).
b. Een systeem waarbij de deelnemers een (of twee) transponder(s) dragen waarmee de finishtijd per deelnemer wordt vastgelegd (transpondersysteem).
2. Het camerasysteem vormt voor de eerste 20 deelnemers, aangevuld met het transpondersysteem voor de overige deelnemers, de voorlopige uitslag. Hierop zijn enkele uitzonderingen:
a. Als de voorpunt van de schaatsen van de deelnemer niet zichtbaar is op de video, is de transpondertijd leidend voor deze deelnemer.
b. Als de transponder(s) van een deelnemer tijdens de wedstrijd niet zijn gedetecteerd en deze deelnemer wel punten heeft behaald door (minimaal) één ronde voorsprong op het peloton, maar hij niet is geëindigd bij de eerste 20 deelnemers, wordt hij als laatste deelnemer in de uitslag van de deelnemers met ronde(n) voorsprong geklasseerd.
c. Als de transponder(s) van een deelnemer tijdens de wedstrijd niet zijn gedetecteerd en deze deelnemer geen punten heeft behaald door een ronde voorsprong op het peloton, wordt hij niet in de uitslag opgenomen.
d. Als bij gelijk eindigen op de finishlijn het camerasysteem en de aankomstrechter met zijn aankomstjury geen uitsluitsel geeft, is de transponderuitslag tot op 1/1000 seconde beslissend.
3. De voorlopige daguitslagen, (tussen)klassementen en (eventuele) extra prijzen worden zo spoedig mogelijk bekend gemaakt.
4. Als binnen 30 minuten na het publiceren van de voorlopige daguitslagen, (tussen-)klassementen en (eventuele) extra prijzen geen protest hiertegen is ingediend (zie artikel 414) en de hoofdscheidsrechter afziet van verder onderzoek, is de uitslag officieel.
1. Er kan protest tegen de wijze van rijden en/of de uitslag worden ingediend. Protesten moeten direct na de wedstrijd schriftelijk en gemotiveerd bij de scheidsrechter worden ingediend.
2. Protesten kunnen worden ingediend door een gestarte deelnemer en/of met zijn toestemming door zijn ploegleider.
3. Bij een protest tegen de uitslag beoordeelt de hoofdscheidsrechter geadviseerd door de aankomstrechter de inhoud hiervan aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens.
4. Bij een protest tegen de wijze van rijden beoordeelt de hoofdscheidsrechter de inhoud van het protest (aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens).
5. De hoofdscheidsrechter beslist over de toekenning van het protest en om de voorlopige uitslag wel of niet te wijzigen.
6. De scheidsrechter kan besluiten gedurende de wedstrijddag nader onderzoek te doen betreffende de juiste wijze van rijden en/of het opleggen van een gele of rode kaart en/of de uitslag.
7. Als de scheidsrechter in verband met nader onderzoek meer tijd nodig heeft om tot een oordeel te komen, moet hij de voorlopige uitslag laten publiceren met de mededeling dat nader onderzoek plaatsvindt.
1. De jurybevindingen worden vermeld in het wedstrijdrapport dat vastgesteld wordt door de hoofdscheidsrechter.
2. Wanneer als gevolg van protest(en) en/of onderzoek zoals bedoeld in artikel 414 wijzigingen plaatsvinden in de voorlopige daguitslagen, in de (tussen)klassementen of in de toekenning van eventuele (extra) prijzen, worden deze wijzigingen zo spoedig mogelijk bekend gemaakt. Als binnen 30 minuten na deze bekendmaking geen protesten worden ingediend is de uitslag officieel.
3. De (hoofd)scheidsrechter keurt de definitieve uitslagen goed en bekrachtigt deze met zijn handtekening.
1. Deelnemers, ploegleiding en andere betrokkenen (niet zijnde SRC leden, SBM leden, leden van het juryteam en CL) zijn op de wedstrijddag onderworpen aan het gezag van de jury. Dit betekent dat aan hen sancties opgelegd kunnen worden (bij het niet naleven van de regels).
2. Door juryleden geconstateerde onregelmatigheden voor, tijdens of na een wedstrijd, moeten door hen worden gerapporteerd aan de scheidsrechter.
3. De jury kan voor het constateren van situaties en beoordelen van overtredingen uitsluitend gebruikmaken van beeldmateriaal gemaakt door, of in opdracht van, de KNSB of media partners.
4. Afhankelijk van de ernst van de overtreding en/of de gevolgen voor andere deelnemer(s) in het wedstrijdverloop kan de (hoofd)scheidsrechter:
5. Een boete wordt opgelegd bij:
a. Geen of niet tijdige deelnemersregistratie en deelnemersregistratie zonder tijdige afmelding;
b. Een ongeoorloofde verzorging of wegwerpen van voorwerp zonder gevaar of benadeling van andere deelnemers (zie ook art. 410 lid 7); Deze boete wordt opgelegd aan de ploegleiding.
c. Onjuist handelen bij plaatsen attributen (zie ook art. 406 lid 2 sub b); Deze boete wordt opgelegd aan de ploegleiding.
d. Niet of niet tijdig bij de huldiging verschijnen;
e. Niet voldoen aan de voorschriften omtrent kleding en uitrusting (met uitzondering van ongeoorloofd gebruik communicatiemiddelen), kluunschoen of wisselen ijzers/wisselschaats; zie lid 10 sub a van dit artikel en art. 420);
f. Teveel ploegleiding op de verzorgingsplek (zie ook art. 406 lid 12). Deze boete wordt opgelegd aan de ploegleiding.
6. Overzicht boetes (per seizoen):
7. Een startverbod of verbod tot uitoefening van de functie door betrokkenen wordt opgelegd bij:
a. Niet hebben voldaan van openstaande boetes na hiertoe te zijn aangemaand;
b. Gebruik ongeoorloofde communicatiemiddelen (indien voor of bij de start geconstateerd);
c. Niet voldoen aan de voorschriften betreffende kleding en uitrusting, met uitzondering van geen of geen werkende transponder (art. 420)
d. Een onherroepelijk geworden sanctie waarbij een startverbod is opgelegd
e. Het niet beschikken over een geldige licentie
f. Veroorzaken wedstrijdonderbreking (art. 411).
8. Degene aan wie een startverbod is opgelegd kan de reden van het startverbod tot de start van de wedstrijd herstellen (voor zover dit mogelijk is). Na goedkeuring van de (hoofd)scheidsrechter wordt het startverbod ingetrokken.
9. Een gele kaart wordt gegeven* bij:
a. Het niet opvolgen van instructies van de jury (zie ook art. 407 en 411);
b. Incorrect gedrag in gedrag en/of woord en/of gebaar tegen jury, organisatie of derden (art. 407);
c. Het schaatsen buiten de aangeduide wedstrijdbaan (zie art. 408 lid 2);
d. Het niet afmelden bij de jury na staken van de natuurijswedstrijd;
e. Niet tijdig wedstrijdbaan verlaten na ronde achterstand (zie art. 410 lid 3);
f. Een ongeoorloofde wijze van rijden, waardoor gevaar of hinder ontstaat voor andere deelnemers (zie art. 407);
g. Van start gaan in strijd met een startverbod.
* Onder “geven" wordt mede verstaan: tonen, meedelen per microfoon namens de scheidsrechter of vermelden in de uitslag.
10. Een rode kaart wordt gegeven* bij:
a. Het niet opvolgen van de beginselen van sportiviteit, eerlijk spel en fair play (zoals ongeoorloofd gebruik communicatiemiddel tijdens de wedstrijd), evenals handelen in strijd met de gedragscode van de KNSB en/of NOC*NSF;
b. Het herhaaldelijk niet opvolgen van instructies van de jury (art. 407 en 411);
c. Ernstig incorrect gedrag in gedrag en/of woord en/of gebaar (zoals schelden, discrimineren, spugen) tegen de jury, organisatie of derden;
d. Het gebruiken van discriminerende taal en/of het maken van discriminerende gebaren;
e. Het schaatsen buiten de aangeduide wedstrijdbaan teneinde een voordeel voor zichzelf en/of zijn ploeg te behalen;
f. Het ongeoorloofd beïnvloeden van de wedstrijd (art. 407 lid 3);
g. Mensgericht fysiek geweld of het ondernemen van pogingen daartoe (art. 407 lid 3);
h. Zaakgericht fysiek geweld (art. 407 lid 3);
i. Het ongeoorloofd toepassen van ploegenspel (art. 410);
j. Het ongeoorloofd hulp bieden of accepteren (art. 410);
k. Een ongeoorloofde verzorging (zie ook art. 406) of wegwerpen van een voorwerp, welke gevaar, een val en/of benadeling van andere deelnemer(s) oplevert (zie ook art. 410 lid 7);
l. Het niet voldoen aan het voorschrift van artikel 412 lid 8 sub d betreffende het finishen;
m. Een overtreding ten gevolge waarvan een tweede gele kaart aan een deelnemer wordt gegeven in dezelfde wedstrijd.
* Onder “geven" wordt mede verstaan: tonen, meedelen per microfoon namens de scheidsrechter of vermelden in de uitslag.
11. De deelnemer die tijdens de wedstrijd een rode kaart of tweede keer geel krijgt, wordt direct uit de wedstrijd gehaald en niet in de daguitslag opgenomen. Wel worden deelnemers en ploegleiding aan wie voor, tijdens of direct na een wedstrijd een boete, gele kaart of rode kaart is gegeven, vermeld onder de (voorlopige) uitslag.
12. In het geval een rode kaart wordt gegeven naar aanleiding van een overtreding die plaatsvindt vóórdat de deelnemer het wedstrijdijs betreedt of nadat deze van het wedstrijdijs is gegaan omdat de wedstrijd is beëindigd, dan leidt dat niet tot een startverbod of verwijdering uit de uitslag.
13. Dit is anders als de rode kaart weliswaar pas na afloop van de wedstrijd is gegeven, maar zijn oorsprong vindt in een overtreding tijdens de wedstrijd. In dat geval volgt dus ook alsnog aanpassing van de uitslag.
14. Tegen het opleggen van een gele of rode kaart door de (hoofd)scheidsrechter is geen protest mogelijk.
1. Voor gele en rode kaarten wordt een proces-verbaal van waarneming opgemaakt door de (hoofd)-scheidsrechter. Op dit proces-verbaal kan de deelnemer of zijn ploegleider op de wedstrijddag zijn verklaring noteren. Het proces-verbaal wordt hierna ondertekend door de deelnemer of de ploegleider en de scheidsrechter.
2. Bij het niet verschijnen bij de (hoofd)scheidsrechter en/of het niet ondertekenen van het proces-verbaal, wordt de deelnemer geacht de overtreding te hebben gepleegd (en met de opgelegde sanctie akkoord te gaan).
3. Betrokkene ontvangt, indien mogelijk, na het ondertekenen een kopie van het proces-verbaal van de (hoofd)scheidsrechter. Indien dit niet mogelijk is, ontvangt hij een kopie binnen uiterlijk 4 dagen na de wedstrijd per mail van de SRC, of 3 uur voor aanvang van de start van de wedstrijd wanneer deze binnen 48 uur na de finish van de voorgaande wedstrijd plaatsvindt.
4. Als de (hoofd)scheidsrechter een overtreding onjuist of niet heeft beoordeeld, dan kan tot 48 uur na de wedstrijd, of 3 uur voor aanvang van de start van de wedstrijd wanneer deze binnen 48 uur na de finish van de voorgaande wedstrijd plaatsvindt, de SRC een gegeven sanctie wijzigen of seponeren, of alsnog een boete, gele of rode kaart geven. Wanneer alsnog een rode kaart aan een deelnemer wordt gegeven wordt de wedstrijduitslag aangepast.
1. Na een jaar vervalt een gele kaart.
2. Wie een rode kaart heeft gekregen, of wie binnen een jaar een tweede gele kaart heeft gekregen, krijgt als schikkingsvoorstel (automatisch) een schorsing voor de eerstvolgende geplande wedstrijd voorgelegd, uitgezonderd (O)NK’s in dat geval schuift de sanctie op naar de eerstvolgende wedstrijd.
3. Betreft de rode kaart een reserve of wisselrijder dan heeft dit eveneens tot gevolg dat de ploeg de eerstvolgende wedstrijd met één rijder minder start, uitgezonderd (O)NK’s.
4. De SRC kan afwijken van een schorsing voor enkel één eerstvolgende wedstrijd en moet dit binnen 48 uur na finish wedstrijd kenbaar maken aan betrokkene en ploegleider met een (aangepast) schikkingsvoorstel, of 3 uur voor aanvang van de start van de wedstrijd wanneer dit binnen 48 uur na finish voorgaande wedstrijd plaatsvindt.
5. De betrokkene kan verklaren niet akkoord te gaan (zie nader art. 419):
6. De deelnemer wordt geacht in te stemmen met het schikkingsvoorstel, wanneer geen reactie of een verklaring van niet akkoord is ontvangen:
1. Bij het niet akkoord gaan van een (automatische) schorsing zoals opgenomen in artikel 418 lid 2 moet dit schriftelijk door middel van een gemotiveerd verweer worden aangegeven bij de SRC. Daarbij wordt proceduregeld van € 200,- betaald aan de KNSB ten behoeve van de tuchtrechtelijke procedure. Wordt aan één van beide vereisten niet voldaan dan wordt betrokkene geacht akkoord te zijn met de sanctie.
2. Als de betrokkene aan beide bovenstaande voorwaarden heeft voldaan, dan wordt de uitvoering van de sanctie opgeschort en wordt door de SRC op grond van het Reglement op de Bondsrechtspraak een aanklacht ingediend bij de Tuchtcommissie.
3. Bij het indienen van een aanklacht bij de Tuchtcommissie verhoogt de SRC in de aanklacht de eerder bij wijze van schikking voorgestelde sanctie, met minstens één wedstrijd.
4. De Tuchtcommissie behandelt een aanhangig gemaakte zaak op haar eerstvolgende zittingsdag en doet vervolgens zo spoedig mogelijk uitspraak.
5. Als de gesanctioneerde deelnemer achteraf door de Tuchtcommissie in het gelijk wordt gesteld, kan achteraf de uitslag worden aangepast en de deelnemer alsnog in de uitslag worden opgenomen.
6. Als betrokkenen door de Tuchtcommissie niet in het gelijk wordt gesteld, vervalt het proceduregeld aan de KNSB. Als betrokkene in het gelijk wordt gesteld, dan wordt dit bedrag terugbetaald.
7. Sancties die aan het einde van het seizoen nog niet tot uitvoering zijn gebracht, behouden hun geldigheid en verschuiven naar het volgende seizoen. Dit geldt ook voor deelnemers die promoveren of degraderen naar een andere divisie.
8. Eventuele schorsingen opgelegd door uitspraken van de Tuchtcommissie gelden de eerstvolgende wedstrijd(en), uitgezonderd (O)NK’s. In dat geval schuift de sanctie (of het resterende deel van de sanctie) naar de eerstvolgende wedstrijd(en) op.
1. Een deelnemer is verplicht vanaf het moment dat hij het ijs betreedt totdat de laatste deelnemer van de wedstrijd is gefinisht, of totdat de deelnemer vroegtijdig het ijs verlaat, het volgende te dragen:
a. Een valhelm die voldoet aan de toepasselijke technische veiligheidsvoorschriften conform de meest recente ISU Special Regulations en Communications.
b. Handbescherming
c. Snijvaste handbescherming: Altijd op (semi-)overdekte ijsbanen. Op overige banen en/of trajecten bij een luchttemperatuur > 5° C.
d. Handbescherming: Bij een luchttemperatuur van 5° C of lager bij de start.
e. Snijvaste scheenbescherming: geïntegreerd in het pak of losse scheenbeschermers die gedragen worden aan de binnenkant van het pak.
f. Enkelbescherming
g. Snijvaste bescherming vanaf de bovenkant van de schaatsschoen tot de onderkant van het pak, geïntegreerd in de schaatsschoen of losse enkelbeschermers.
h. Snijvaste bescherming moet de gehele wedstrijd bescherming bieden en zichtbare blote huid is niet toegestaan.
i. Gesloten kleding met lange mouwen en broekspijpen (rits van het pak ook dicht).
2. Daarnaast wordt het dragen van de volgende bescherming (op alle niveaus) dringend aanbevolen: Oogbescherming (ANSI Z87.1 of ASTM F803), snijvaste halsbescherming (los of geïntegreerd in het wedstrijdpak), snijvaste kleding.
3. Voor de deelnemer aan wedstrijden in de topdivisie, beloftendivisie en NK’s (neo)-senioren geldt naast bovengenoemde maatregelen: een snijvast pak en/of snijvaste onderkleding in overeenstemming met ISU Communications (2586 en opvolgende). Dit omvat minimaal snijvaste delen op de nek, oksels, onderarmen, lies, billen, en knieën zoals in de volgende afbeelding volgens de internationale norm EN388 met minimaal cutproof level 2.
4. In geval van marathons op natuurijs op een ijsbaan langer dan 800m is het niet verplicht om een (onder)pak met snijvaste delen te dragen.
5. De deelnemer mag geen voorwerpen dragen waarbij redelijkerwijs ingeschat kan worden dat daardoor bij een ongeval een verhoogd risico op schade of letsel ontstaat.
6. Het (al dan niet gedeeltelijk) verlies van uitrusting buiten toedoen van de deelnemer zal niet worden bestraft, maar moet wel zo snel mogelijk door de deelnemer worden hersteld.
7. Tijdens de wedstrijd draagt elke deelnemer een pak dat de natuurlijke lichaamsvorm van de deelnemer heeft.
8. Nationaal kampioenen
a. Aan de winnaar van het (O)NK wordt een kampioenstrui uitgereikt.
b. Alleen de heersend Nationaal Kampioen mag de Nederlandse vlag dragen op zijn uitrusting (zoals pak, helm, schaatsen). Echter, hij mag deze vlag alleen dragen in de discipline, specialiteit (kunst-/natuurijs) en divisie waar de titel is behaald en niet tijdens andere wedstrijden.
c. De CL moet het ontwerp van het (open) nationale kampioenspak goedkeuren.
d. Een (Open) Nationaal Kampioen mag zijn kampioenspak waarop de reclame van zijn hoofdsponsor is aangebracht niet eerder dragen dan op de wedstrijd volgend op die waarop hij de Nationale kampioenstrui ontvangen heeft.
e. Het is NIET toegestaan om het pak van de Open Nationaal Kampioen op Natuurijs te dragen, als de Nationaal Kampioen op Nederlands natuurijs in dezelfde wedstrijd op natuurijs deelneemt.
f. Het is in het geval van de Open Nationaal Kampioen alleen toegestaan om in een pak met de Nederlandse vlag te rijden, als de deelnemer over de Nederlandse nationaliteit beschikt.
g. Het is de Nationaal Kampioen bij de neo-senioren alleen toegestaan zijn kampioenspak te dragen in de wedstrijden van de beloftendivisie. Het is de Nationaal Kampioen bij de masters alleen toegestaan om zijn kampioenspak te dragen in de wedstrijden van de master divisie.
h. Bij verlies van de titel van (open) nationaal kampioen, kan de Nederlandse “vlag” nog aan de boord en manchetten van het pak worden gedragen, maar enkel in de discipline, specialiteit (kunst-/natuurijs) en divisie waarin de titel is gewonnen en niet tijdens andere wedstrijden.
9. Leiderspakken
a. Aan de leider van een klassement van een toernooi in enige divisie kan een leiderspak in een uniek en herkenbaar kleurenpalet worden uitgereikt.
b. De leider van het klassement is verplicht dit pak tijdens de daaropvolgende wedstrijden in dat toernooi te dragen, echter alleen zolang hij leider is in dat klassement.
c. Als de drager van een leiderspak tevens (Open) Nationaal Kampioen is, worden de betreffende nationale kampioenskleuren indien mogelijk verwerkt in het leiderspak.
d. Leiderspakken schuiven door als een leider van een klassement twee of meerdere klassementen aanvoert. Hij zal het belangrijkste pak in de wedstrijd dragen en het andere leiderspak zal gedragen worden door de nummer twee in het betreffende klassement. De belangrijkheid van pakken gaat van algemeen klassement naar jongerenklassement, gevolgd door overige klassementen.
e. Op een leiderspak hoeft geen wedstrijdnummer te staan.
f. De KNSB stelt het leiderspak beschikbaar voor de duur dat hij leider is.
g. Het leiderspak bevat, voor zover dit past binnen de mogelijkheden, het design en de uitingen van de ploeg en desgewenst de kleuren van de sponsor van de deelnemer op de onderarmen en onderbenen. Daarnaast worden uitingen van de hoofdsponsors van de KNSB aangebracht op de borst, de kraag en de bovenbenen. Voor de kunstijs meerdaagse is het design en de kleurstelling vastgesteld, daarbij zijn er 5 vooraf vastgestelde plekken beschikbaar voor uitingen van de deelnemer/ploeg.
10. Schaatsen
a. Een deelnemer mag alleen met schaatsen deelnemen die voor elke deelnemer algemeen verkrijgbaar zijn en voldoen aan de (van tijd tot tijd) geldende ISU-voorschriften (Communication 2586 e.v.).
b. De schaatsbuizen moeten gesloten zijn en de bladeinden moeten zijn afgerond met een kwadrant van een cirkel met een straal van minimaal 1 cm (vergelijk 10 cent munt) en scherpe randen aan de uiteinden van de buis zijn verboden. Het is niet toegestaan om de bladen van de schaatsen te verwarmen.
c. Het gebruik van wisselijzers of -schaatsen is gebonden aan de volgende regels
11. Communicatie uitrusting
Het dragen van hulpmiddelen op het gebied van telecommunicatie is voor de deelnemers tijdens een wedstrijd niet toegestaan.
12. Transponders
a. Bij alle (inter)nationale wedstrijden moet de deelnemer in de topdivisie en beloftendivisie om beide enkels één bij de KNSB met uniek nummer geregistreerde goed werkende transponder te dragen, tenzij de CL uitdrukkelijk anders aangeeft. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor de goede werking van deze transponders.
b. Bij (inter)nationale masterwedstrijden, (inter)nationale jeugdwedstrijden en bij alle (inter)-regionale wedstrijden moet de deelnemer tenminste om één enkel een goed werkende transponder dragen.
13. Wedstrijdnummers
a. De voorgeschreven wedstrijdnummers moet de deelnemer op de daarvoor voorgeschreven wijze, duidelijk zichtbaar dragen tijdens de wedstrijd. De wedstrijdnummers moeten centraal op het rechter- en linkerdijbeen gedragen worden. Zelf aangebrachte wedstrijdnummers mogen niet afwijken van de voorgeschreven wedstrijdnummers.
b. De kleuren voor de landelijke divisies zijn als volgt:
c. De kleding moet bij beide bovenbenen vrij blijven voor het wedstrijdnummer en voor de sponsoruitingen van de wedstrijd- en/of competitiesponsor(en).
d. Om het onderscheid tussen doorstroom en/of wildcard deelnemers te vergroten en te visualiseren, worden deelnemers verplicht een helmcap te dragen.
e. Bij een deelnemer met een vast wedstrijdnummer moet het nummer in het pak geïntegreerd zijn. Het is niet toegestaan dit nummer provisorisch te bevestigen.
1. Een erkende sponsor mag in één wedstrijd c.q. competitie één ploeg sponseren als hoofdsponsor en daarbij zijn namen en/of beeldmerken gebruiken. Een co- of subsponsor mag in één wedstrijd c.q. competitie meerdere ploegen sponseren en daarbij zijn namen en/of beeldmerken gebruiken. Een sponsor mag binnen een schaatsentiteit zowel hoofdsponsor zijn van één ploeg, als co-/subsponsor bij andere ploegen in dezelfde divisie.
2. Het is KNSB-officials (dit wil zeggen diegenen die door een organiserende instantie met enige functie zijn belast ten tijde van KNSB-evenementen) niet toegestaan commerciële uitingen te tonen op hun kleding ten tijde dat zij een functie bij een KNSB-wedstrijd vervullen, tenzij de CL hiertoe uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven.
3. KNSB behoudt zich het recht voor om sponsoruitingen die conflicteren met de branche exclusiviteit van de hoofdsponsors van de KNSB, te weigeren en/of te verwijderen.
4. Het bestuur kan de toetsing en de afgifte van de sponsorverklaring delegeren aan de CL.
1. Algemeen
a. De selectiecriteria voor de (inter)nationale wedstrijden worden vastgesteld door de CL in afstemming met de TD .
b. De CL heeft de bevoegdheid om extra individuele deelnemers toe te laten tot (inter)nationale wedstrijden. Deze deelnemers dingen op dezelfde wijze als team langebaan mee voor prijzen en/of punten.
c. Per top- en beloftendivisie worden maximaal 99 deelnemers toegelaten.
d. In de topdivisie mannen worden ploegen van drie tot vijf deelnemers toegelaten.
e. In de topdivisie vrouwen worden ploegen van drie tot vier deelnemers toegelaten.
f. In de beloftendivisies worden individuele deelnemers en ploegen van minimaal twee en maximaal vier deelnemers toegelaten.
g. Ploegen kunnen bij DM/CL een schriftelijk verzoek indienen voor het toelaten van een reserve-rijder (voor één seizoen). Daarbij kan het aantal deelnemers in een ploeg verhoogd worden met 2 bij de topdivisie mannen alsook met 2 bij de topdivisie vrouwen. Bij de beloftendivisie (zowel mannen als vrouwen) kan 1 reserverijder worden toegevoegd. Bij toekenning van de status van reserverijder blijft het aantal startplekken van de ploeg ongewijzigd; dus bij schorsing of andere redenen van een startverbod van een deelnemer mag een ploeg geen andere rijder inzetten.
2. Startrecht
a. Om deel te mogen nemen aan (inter)nationale wedstrijden marathon moet een ploeg voorafgaand aan het schaatsseizoen een licentieaanvraag bij de KNSB indienen.
b. Alle bij een topdivisieploeg ingeschreven deelnemers zijn start-gerechtigd in de (inter)nationale marathonwedstrijden voor zover het maximum aantal deelnemers per ploeg zoals bedoeld in het eerste lid niet wordt overschreden.
c. Tijdens meerdaagse wedstrijden op kunstijs mag de ploegsamenstelling niet veranderen. Een deelnemer aan een meerdaagse die een wedstrijd in deze reeks niet uitrijdt, mag de volgende dag weer starten. Wanneer een deelnemer aan een wedstrijd in de meerdaagse niet deelneemt, vervalt het recht om op de resterende dagen te starten en wordt de deelnemer niet opgenomen in het eindklassement.
d. Een topdivisieploeg mag per wedstrijd één of meerdere wisselrijders uit de beloftendivisie opstellen in (inter)nationale wedstrijden ter vervanging van topdivisiedeelnemers bij maximaal 25% van alle (inter)nationale wedstrijden. Inzet van wisselrijders moet schriftelijk aangevraagd worden bij de CL indien mogelijk 48 uur voorafgaande aan de wedstrijd.
e. De wisselrijder start in de topdivisie in hetzelfde pak als van de betreffende marathonploeg met zijn eigen wedstrijdnummer of het toegekende wedstrijdnummer aan de ploeg. Dispensatie voor het maximum aantal in te zetten wedstrijden kan worden aangevraagd bij de CL in geval van een langdurige blessure van een topdivisie deelnemer.
f. Een deelnemer van een ploeg die uitkomt in de topdivisie kan alleen opgesteld worden in de beloftendivisie, als de deelnemer toestemming heeft van de CL om in de beloftendivisie deel te nemen. Uiterlijk tien ronden voor de finish van het peloton moet hij de wedstrijd verlaten. Een topdivisie deelnemer wordt in een wedstrijd bij de beloftendivisie niet opgenomen in de uitslag en dingt derhalve niet mee naar een klassement en/of prijzen.
g. Alle beloftendivisie deelnemers mogen aan de volgende wedstrijden deelnemen:
Bij aangewezen wedstrijden op natuurijsbanen tot en met een lengte van 800 meter en op aangewezen wedstrijden op kunstijs (o.a. doorstroomwedstrijden) kan aan maximaal de eerste twintig deelnemers uit de marathonranking van de onderliggende competitie startrecht worden verleend.
3. Wildcard regeling
a. Door de CL kan op verzoek aan een rijder uit een andere discipline, en/of van een andere nationaliteit dan de Nederlandse, een wildcard worden verleend.
b. Voor deelname in de topdivisie betreft dit deelnemers die het afgelopen of het lopende seizoen hebben meegedaan aan wereldbekerwedstrijden, EK en/of WK.
c. Voor deelname in de beloftendivisie betreft dit deelnemers die deelgenomen hebben aan een Nationaal Kampioenschap in het afgelopen of lopende seizoen of voldoen aan de genoemde voorwaarden onder 422 lid 1.
d. Het aantal te verlenen wildcards (voor zowel deelnemers met de Nederlandse als met een andere nationaliteit) in een divisie is gelijk aan het maximaal aantal deelnemers van een ploeg in dezelfde divisie.
e. Onderstaande nadere voorwaarden zijn op de verkregen wildcard van toepassing:
1) De deelnemer rijdt in het wedstrijdpak van zijn ploeg of zijn land met voldoende onderscheidend vermogen ten opzichte van andere ploegen.
2) De deelnemer mag maximaal driemaal per seizoen deelnemen, uitgezonderd de kunstijs meerdaagse.
3) Deelname is niet mogelijk bij de opening- en finalewedstrijd van de kunstijscompetitie en bij het NK kunstijs.
4) De deelnemer is verplicht te rijden met een wedstrijdnummer of helmcap uitgegeven door de KNSB met de verplichte uitingen van de hoofdsponsor(s).
5) Voor aanspraak op punten en prijzen, zie artikel 424.
6) Een deelnemer met een vast landelijk wedstrijdnummer is uitgesloten van een wildcard.
7) Zijn er meer verzoeken voor een wildcard dan het maximaal tot de wedstrijd toe te laten aantal deelnemers, dan vindt 48 uur voor de wedstrijd loting door de CL plaats.
8) Een deelnemer moet sneller rijden dan de onderstaande tijden om deel te nemen in genoemde divisie:
1500m Topdivisie
Mannen: 1.52,50
Vrouwen: 2.05,00
1500m Beloftendivisie
Mannen: 1.56,50
Vrouwen: 2.10,00
3000m Topdivisie
Mannen: -
Vrouwen: 4.28,00
3000 m Beloftendivisie
Mannen: 4.08,00
Vrouwen: 4.40,00
5000m Topdivisie
Mannen: 6.52,00
Vrouwen: 7.32,00
5000m Beloftendivisie
Mannen: 6.55,00
Vrouwen: -
10000m Topdivisie
Mannen: 13.50,00
Vrouwen: -
10000m Beloftendivisie
Mannen: -
Vrouwen: -
De CL en DM kunnen aanvullende voorwaarden stellen.
4. Landelijke masterwedstrijden.
De criteria voor de toekenning van deelname worden uiterlijk op 1 juli voorafgaand aan het seizoen, na afstemming met het SBM, door de CL bekend gemaakt.
1. NK Kunstijs
Voor het NK op een 400-meter kunstijsbaan is het aantal te rijden ronden bepaald op:
a. 60 ronden van de neo-senioren vrouwen.
b. 100 ronden voor de senioren vrouwen.
c. 100 ronden voor de neo-senioren mannen.
d. 150 ronden voor de senioren mannen.
e. voor de masters zie art 423 lid 4.
Deelname aan het NK staat open voor de volgende landelijk geselecteerde deelnemers:
a. Bij het NK Senioren mogen alle topdivisie deelnemers starten.
b. Bij de senioren mannen en vrouwen mogen daarnaast maximaal de 20 hoogst geklasseerde beloftendivisie deelnemers uit de marathon ranking starten. Dit zijn deelnemers uit het geschoonde marathon ranking, die geen neo status meer hebben en bij de eerste 50 in de marathon ranking staan. Doorslaggevend is de marathon ranking van 2 weken vóór het NK.
c. Bij het NK neo-senioren mogen alle neo-senioren die uitkomen in de topdivisie en beloftendivisie, inclusief junioren en nader geselecteerden uit regionale competities starten. De selectiecriteria worden uiterlijk op 1 juli voorafgaand aan het seizoen, na afstemming met het SBM, door de DM bekend gemaakt. Neo-senioren die deel uitmaken van een ploeg uitkomend in de topdivisie, mogen aan slechts één kampioenschap deelnemen. De keuze is aan de deelnemer zelf om te kiezen voor een NK.
d. Het wedstrijdformat en de selectiecriteria voor deelname aan het NK Kunstijs voor masters en Jeugd worden, na afstemming met het SBM, voorafgaand aan het seizoen door de CL/DM vastgesteld.
e. Deelname staat tevens open voor door de CL/DM nader aan te wijzen deelnemers.
f. Hierbij geldt dat er maximaal 99 deelnemers mogen deelnemen, waarbij bij de senioren deelnemers uit de topdivisie, en bij de neo-senioren deelnemers uit de beloftendivisie, voorrang hebben boven extra geselecteerde deelnemers.
g. In het organisatiecomité dat deze wedstrijden voorbereidt, neemt namens het Bondsbureau in ieder geval de CL plaats.
2. NK Jeugd Marathon Kunstijs
a. Iedere baan organiseert minimaal drie voorronden jeugdmarathon als selectie voor het NK Jeugd Marathon, waarbij de deelnemers zich kunnen plaatsen voor het NK Jeugd Marathon.
b. Deelnemers moeten de Nederlandse nationaliteit bezitten en beschikken over een KNSB wedstrijdlicentie.
c. Deelnemers die in de nationale competities uitkomen, mogen deelnemen aan het NK Jeugd Marathon in de categorie waartoe zij op basis van hun leeftijd startgerechtigd zijn.
d. Per wedstrijdcategorie mogen 52 deelnemers starten. Junioren die rijden in de topdivisie of beloftendivisie zijn startgerechtigd. De overige plaatsen worden drie weken tevoren aangewezen per baan.
e. De criteria voor de verdeling van de resterende plaatsen per baan zullen voorafgaand aan het seizoen, na afstemming met het SBM, door de DM/CL bekend worden gemaakt.
f. Het NK betreft uitsluitend de categorieën Junioren C, B en A; voor Pupillen A en B is er een nationale (finale)wedstrijd. Hierbij worden eerst door de deelnemers bij de pupillen kwalificatiewedstrijden verreden, waarna later op de dag een finalewedstrijd wordt verreden door de 26 beste deelnemers uit deze kwalificatiewedstrijden.
g. Junioren B en Junioren A worden bij het NK Jeugd Marathon aangeduid als mannen en vrouwen in plaats van jongens en meisjes.
h. De indeling naar leeftijd en afstand is als volgt:
1) Pupillen B 11 jaar - meisjes 6 ronden, jongens 6 ronden
2) Pupillen A 12 jaar - meisjes 7 ronden, jongens 9 ronden
3) Junioren C 13 en 14 jaar - meisjes 15 ronden, jongens 25 ronden
4) Junioren B 15 en 16 jaar - vrouwen 25 ronden, mannen 35 ronden
5) Junioren A 17 en 18 jaar - vrouwen 35 ronden, mannen 50 ronden
3. NK Natuurijs
a. Voor het NK Natuurijs gelden de volgende afstanden:
1) 80 kilometer voor de vrouwen.
2) 100 kilometer voor de mannen.
3) voor de Masters zie lid 3d van dit artikel.
b. Het parcours wordt voorafgaand aan de wedstrijddag door de landelijk natuurijscoördinator en de aangewezen scheidsrechter gekeurd. Het parcours heeft minimaal een lengte van 4 kilometer.
c. Aan het NK Natuurijs in Nederland mogen alle deelnemers uit de topdivisie en beloftendivisie meedoen.
d. Het wedstrijdformat en de selectiecriteria voor deelname aan het NK natuurijs voor Masters in Nederland worden voorafgaand aan het seizoen, na afstemming met het SBM, door de CL/DM vastgesteld.
4. Open Nederlandse Kampioenschap
a. Aan het ONK mogen alle deelnemers uit de topdivisie en beloftendivisie meedoen.
b. Voor het ONK masters worden het wedstrijdformat en de selectiecriteria voorafgaand aan het seizoen, na afstemming met het SBM, door de CL/DM vastgesteld.
1. Algemeen
a. Op natuurijs (zowel in Nederland als in het buitenland) wordt onderscheid gemaakt tussen klassiekers, meerdaagse wedstrijden, rondenwedstrijden, trajectwedstrijden, NK en ONK.
b. De landelijk natuurijscoördinator kan een organisatie de status van (neo-) klassieker toekennen. Jaarlijks bepaalt de landelijk natuurijscoördinator uiterlijk 1 december welke wedstrijden worden opgenomen in een lijst met beschermde wedstrijden.
c. De status als bedoeld in sub b kan (gemotiveerd) door de landelijk natuurijscoördinator aan een organisatie worden ontnomen.
d. Jaarlijks bepaalt de landelijk natuurijscoördinator uiterlijk 1 december welke OC’s voldoen aan de voorwaarden en meedingen om de wedstrijden van de natuurijsvierdaagse evenals OC’s die voldoen aan de voorwaarden en meedingen naar de organisatie van het NK natuurijs.
e. Rondenwedstrijden, trajectwedstrijden en klassiekers hebben een maximumlengte van 100 kilometer, tenzij de landelijk natuurijscoördinator in afstemming met de CL/DM/TD bij wijze van uitzondering voor een langere afstand dispensatie verleent.
f. Voor de wedstrijden op natuurijs moeten uiterlijk 1 december bij de landelijk natuurijscoördinator draaiboeken zijn aangeleverd. Draaiboeken waarin duidelijk tot uiting moet komen hoe het parcours, de accommodatie, de organisatie en de orde en veiligheid zijn geregeld, inclusief gemeentelijke vergunningen en gemeentelijke instemming evenals instemming van de landelijk natuurijscoördinator.
1. Het (O)NK op Natuurijs wordt door de landelijk natuurijscoördinator bij voorkeur toegewezen aan organisaties die elk seizoen een draaiboek hebben ingediend. Draaiboeken waarin duidelijk tot uiting moet komen hoe het parcours, de accommodatie, de organisatie en de orde en veiligheid zijn geregeld inclusief gemeentelijke vergunningen en instemming (van gemeente en landelijk natuurijscoördinator). Voor 1 december zal de landelijk natuurijscoördinator op basis van het verstrekte draaiboek beslissen of de organisatie als kandidaat wordt toegelaten.
a. Voor de wedstrijden op kunstijs moeten uiterlijk 1 maand voorafgaande aan de wedstrijd bij de CL draaiboeken zijn aangeleverd.
b. Als een wedstrijd op een kunstijsbaan vanwege een op dezelfde dag te houden wedstrijd op natuurijs wordt verplaatst of afgelast, worden uitsluitend de aantoonbaar gemaakte kosten door de CL doorberekend aan de organisatie van de wedstrijd op natuurijs, echter alleen als deze natuurijswedstrijd eindigt na 12.00 uur.
2. Aanmelding en toewijzing
a. De CL stelt aan de hand van de ontvangen aanvragen en onder voorwaarden de voorlopige wedstrijdkalender op kunstijs en de buitenlandse wedstrijden vast.
b. Bij bekendmaking van de voorlopige wedstrijdkalender wordt verduidelijkt welke wedstrijden georganiseerd worden, welke wedstrijden binnen welke competities vallen, welke klassementen van toepassing zijn voor welke deelnemers en met welk puntentabel en prijzengeldschema.
c. Alle NK’s worden op voordracht van de CL en in afstemming met de TD toegewezen aan een ijsbaan.
d. Aanmelding van een natuurijswedstrijd op een ijsvloer rustend op een wateroppervlak kan geschieden bij een ijsdikte van 12 centimeter, mits de weersvooruitzichten en verwachte ijsgroei goed zijn. Er kan pas worden gereden als de ijsdikte over het gehele parcours minimaal 14 centimeter bedraagt. Tot uiterlijk 12.00 uur voor de geplande start kunnen aanpassingen worden vastgelegd.
e. Aanmelding van een natuurijswedstrijd op een ijsvloer rustend op een vaste ondergrond, kan geschieden bij een ijsdikte van 3 centimeter, mits de weersvooruitzichten en verwachte ijsgroei goed zijn. De wedstrijd mag pas worden verreden als de belangen van de marathonsport voldoende zijn gewaarborgd, dit ter beoordeling en goedkeuring van de landelijk natuurijs-coördinator. Tot uiterlijk 12.00 uur voor de geplande start kunnen aanpassingen worden vastgelegd. Om ieders belang tot zijn recht te laten komen, gelden de volgende regels:
f. De aanvragen van in de gewesten te organiseren wedstrijden en van een Gewestelijk Kampioenschap voor licentiehouders uit dat gewest worden gecoördineerd door de gewestelijke natuurijscoördinator en afgestemd op landelijk niveau door de landelijk natuurijscoördinator.
1. De verdeling en uitschrijving van een natuurwedstrijd geschiedt door de landelijk natuurijs-coördinator. Het beoordelen en het vrijgeven van het parcours geschiedt door de hoofdscheidsrechter. Hierbij gelden de volgende vereisten:
a. De breedte van de wedstrijdbaan is minimaal 4 meter, de gewenste breedte is 10 meter.
b. De breedte van de wedstrijdbaan in de laatste 200 meter voor de finish is minimaal 8 meter.
c. Het ijs moet over het gehele parcours de vereiste dikte zoals genoemd in artikel 426 lid 2 sub d hebben en vrijwel sneeuwvrij zijn.
d. De organisatie moet ervoor zorgen dat minimaal over een lengte van 5 meter voor en na de finishlijn geen publiek komt, om de veiligheid te waarborgen en de jury ongestoord haar werkzaamheden kan verrichten.
e. De organisatie moet zorgen voor aanwezigheid van een jury-onderkomen ter hoogte van start en finish en voorzien van stroom en wifi.
f. De lijnen van start en finish worden duidelijk aangegeven door haaks op het rechte eind getrokken strepen. De startlijn en de finishlijn worden zodanig aangebracht, dat start en finish zich niet nabij een bocht in het parcours bevinden, tenzij het een ijsvloer rustend op een vaste ondergrond betreft. Als een finishdoek of truss met finishbord wordt gebruikt, moet dit boven de finishlijn worden aangebracht.
g. Een kluunplaats in de laatste 1000 meter voor de finish is niet toegestaan.
h. Het parcours moet met routewijzers en vlaggen, en bij mist en duisternis: met lichtbakens, zijn aangegeven. De organisatie zorgt ervoor dat tijdens de wedstrijd het parcours alleen door de deelnemers wordt gebruikt.
i. Op 2000, 1000, 500 en 100 meter vóór de finish moet de nog af te leggen afstand aan de deelnemer worden getoond.
j. Verzorgingsplaatsen voor ploegleiders tijdens de wedstrijden moeten duidelijk zijn aangegeven.
k. Op het parcours moeten afvalzones aangebracht worden.
l. Kluunplaatsen en bruggen moeten duidelijk zijn aangegeven.
m. De organisatie moet wakken en gevaarlijke plaatsen op het ijs van en buiten het parcours goed markeren.
n. De organisatie en de natuurijscoördinator inventariseren elk obstakel dat redelijkerwijs een risico vormt voor de veiligheid van de deelnemer en nemen daartegen veiligheidsmaatregelen zoals het afschermen van het obstakel.
o. De organisatie beschikt over voldoende goed werkende machines en materialen waarmee het parcours sneeuwvrij en schoongehouden kan worden. De organisatie moet hiermee in staat zijn een goede ijspreparatie/ijsverzorging uit te voeren.
p. Er moet een goed werkende geluidsinstallatie aanwezig zijn, zodat de speaker tot op 500 meter voor en 200 meter na de finish goed verstaanbaar is.
1. Medisch
a. Bij alle wedstrijden geldt als algemene regel voor de inzet van eerstehulpverleners: één hulpverlener per 1.000 gelijktijdig aanwezige personen, met een minimum van twee hulpverleners. Het gaat om hulpverleners op het niveau van Basic Life Support (BLS), waar de reguliere eerstehulpverlener onder wordt verstaan. Eerstehulpverleners moeten in bezit zijn van een geldig eerstehulp diploma, inclusief aantekening reanimatie en AED-bediening.
b. Bij (inter)nationale wedstrijden moet één arts met aantoonbare opleiding en werkervaring in de spoedeisende hulpverlening aanwezig zijn. Daarnaast moet er minimaal een verpleegkundige aanwezig zijn die zorg kan verlenen op niveau van Advanced Life Support (ALS) conform het actuele Landelijk Protocol Ambulancezorg (LPA).
c. De hulpverleners moeten ter plaatse kunnen beschikken over adequate uitrusting, inbegrepen communicatiemiddelen en sluitende afspraken over de beschikbare afvoerlijnen conform de in Nederland geldende normen.
2. Baanbeveiliging op kunstijs
a. Boarding
1) Bij wedstrijden op kunstijs moeten in de bochten en ten minste tot 20 meter op het rechte eind na het einde van elke bocht beveiligingskussens zijn aangebracht. Deze kussens kunnen zowel luchtboarding als niet-luchtboarding zijn.
2) Deze moeten ten minste 80 centimeter hoog en minimaal 30 centimeter dik zijn.
3) De kussens moeten onderling zodanig verbonden zijn dat ze niet wegglijden door de val van een deelnemer.
4) De kussens moeten aan de grond zijn gefixeerd door middel van een ankersysteem welke in het midden van de boarding staat waardoor een deelnemer nooit onder de boarding kan raken.
5) In het geval dat de kussens op het ijs staan, moet een glad ijs oppervlak zonder obstakels of scherpe randen onder de bekleding worden gegarandeerd.
6) Bij marathonwedstrijden wordt luchtboarding in de bochten met een luchtdruk tussen de 15 en 19 millibar overdruk aanbevolen.
7) De buitenzijde van de beveiligingskussens moet water- en snijbestendig zijn.
8) Eventuele reclamedoeken op de binnenzijde van de boarding moeten op een overlappende wijze in de schaatsrichting worden opgehangen.
b. Objecten binnen 3 meter van de wedstrijdbaan
1) Objecten die zich bevinden binnen 3 meter vanaf de rand van de inrij- en wedstrijdbaan, moeten worden verwijderd of, als dit niet kan, worden beveiligd met stootkussens.
2) Objecten moeten ten minste tot een hoogte van 80 centimeter beschermd worden.
3) Het beschermende materiaal moet een adequaat absorptie-effect geven wanneer een deelnemer hiermee in aanraking komt.
c. De bescherming moet zodanig worden aangebracht dat het beschermingssysteem zelf geen risicofactor zal zijn bij een botsing van een deelnemer tegen de bescherming.
d. De organisatie draagt ervoor zorg dat over een lengte van minimaal 5 meter voor en na de finishlijn en ter breedte van 3 meter geen publiek komt, zodat de jury ongestoord haar werkzaamheden kan verrichten.
e. Met uitzondering van het rechte eind naar de finish, geldt het dringende advies om de buitenste strook van de ijsbaan niet te dweilen vanwege remmende werking bij valpartijen.
f. Voor kunstijsbanen langer dan 400 meter geldt een inspanningsverplichting om zoveel mogelijk te voldoen aan het gestelde in dit artikel.
3. Pylonen
a. Bij alle wedstrijden kunnen op aanwijzing van de scheidsrechter, ter bescherming van de ijskwaliteit en ter markering van de wedstrijdbaan, in de bochten zogenaamde pylonen van maximaal 20 centimeter hoog geplaatst worden. Deze pylonen worden, door de bochtencommissaris(sen), verplaatst c.q. verwijderd volgens een door de scheidsrechter vast te stellen schema en procedure.
b. Advies is om vooraf geplaatste referentiepunten te gebruiken.
4. Buitengewone omstandigheden
a. Bij ongunstige weersomstandigheden zoals (een verwachte) lucht- of gevoelstemperatuur van -20 graden Celsius of kouder (gemeten op de baan c.q. het parcours op anderhalve meter boven de grond) dan wel andere buitengewone omstandigheden is overleg vereist over het doorgaan van de wedstrijd (al dan niet in aangepaste vorm).
b. De hoofdscheidsrechter kan, na overleg met het OC en CL, het medisch team en vertegenwoordigers van de deelnemers, besluiten om het aanvangstijdstip en/of afstand van een wedstrijd te wijzigen of de wedstrijd volledig af te gelasten.
Voor alle (inter)nationale wedstrijden op kunst- en natuurijs wordt door de SRC een juryteam samengesteld dat bestaat uit:
a. Eén hoofdscheidsrechter, die eindverantwoordelijk is.
b. Eén of meerdere scheidsrechters
c. Eén of meerdere aankomstrechter
d. Eén rondenteller
e. Eén of meerdere bochtencommissarissen
f. Eén of meerdere juryleden (onder andere schaduwregistratie)
g. Eén of meerdere speakers
h. Eén of meerdere systeembeheerders
i. Ondersteunende medewerkers.