De Marathonman. De Hulk. Twee prachtige bijnamen, beide bedacht voor de vrijdag overleden marathonschaatser Emiel Hopman (9 mei 1963). De eerste was zo van toepassing op een unieke periode van een maand in deze sport voor mannen-van-de-lange-adem. De tweede verdiende hij door de onnavolgbare manier waarop hij de concurrenten ‘traumatische gevoelens’ bezorgde.
Foto: ANP
“Zo sterk, zo goed, niet bij te houden.” Jan Kooiman, in de vorige eeuw beslist geen kleine jongen onder de schaatsers die eindeloos lang en hard hun rondjes konden wegtrappen op de kunstijsbanen en de bevroren natuurijsvloeren, is een en al lof over de veel te vroeg ‘vertrokken’ generatiegenoot die nota bene tien jaar jonger was dan hij nu is. Vrijwel onmiddellijk begint-ie over dat Nederlands kampioenschap in Deventer van 14 januari 1984.
“Ik ben wel zes keer als tweede geëindigd achter hem, maar deze springt eruit. Het stormde op de baan van Deventer. Hoe het koersverloop precies verliep, weet ik niet meer. Er kwam een kopgroep tot stand van een man of tien die een ronde voorsprong pakte. Dat gebeurde nog eens, de groep dunde uit en op een gegeven moment demarreerde Emiel. Hup, alleen weg was-ie. Hij sloeg een gat van vijftig meter, ik dacht ik moet erheen! Dat lukte me, samen schaatsten we naar de eindstreep waar ik zoals iedereen in de voorgaande zeven wedstrijden werd geklopt…”
Yep Kramer (l) maakt zich gereed voor het NK op natuurijs, terwijl Robert Vunderink (m) en Emiel Hopman nog even in gesprek met elkaar. | Foto : ANP
Het rood-wit-blauw als een kroon op een niet eerder en sindsdien ook niet meer vertoonde zegetocht van acht marathons op een rij en vijftien stuks in een seizoen. Tussen 3 december 1983 en 14 januari ’84 reeg de telg uit een Noord-Hollandse schaatsfamilie van tulpenboeren de kralen van victorie aaneen: in Heerenveen, Amsterdam, Den Haag, Deventer, Groningen, opnieuw Heerenveen, in Haarlem, nog eens in Den Haag en tenslotte in het IJsselstadion van Deventer. Er raasden in die dagen grote coryfeeën rond, maar Hopman werd dé Marathonman genoemd. Terecht.
“Hij maakte het volk enthousiast. De tribunes liepen vol voor hem en Emiel bezorgde ons traumatische gevoelens.” Laat het maar aan Rien de Roon over: fijntjes beschrijven hoe het peloton destijds niets kon doen aan de suprematie van deze buitengewone krachtpatser. “Zijn heerschappij duurde niet eens zo lang, maar Hopman kwam ons even voor aap zetten. Hij wilde niet met een ronde voorsprong winnen, noch met twee. Nee, pas bij de derde leek hij content. Niet te doen, die kerel. Terwijl mannen als Co Giling, Jos Niesten, Jos Pronk en Jan Kooiman heus een stukje konden schaatsen, reed hij om hen heen. Op een gegeven ogenblik doopten we hem, de veelvraat, om tot De Hulk”, aldus De Roon.
Die beul Hopman bleek dat seizoen (1983-’84) niet te stuiten. Op de ranglijst van meeste overwinningen in een jaargang is hij de piek van de statistieken-kerstboom: vijftien eerste plaatsen. Da’s beter dan de slokop Jan-Maarten Heideman (veertien), Richard van Kempen (twee winters twaalf) of Lammert Huitema (tien). De vijftiende overwinning greep hij in Alkmaar, op 18 februari. Het zou tot november 1987 duren voordat Hopman opnieuw de hoogste trede van het podium kon opstappen. Dat was ook zijn laatste machtsgreep in de discipline. Of beter, op het ‘ijzige’ toneel dat hij ook een paar seizoenen betrad als langebaanrijder.
De droogtraining van de allroundselectie, met Hein Vergeer voorop, gevolgd voor Frits Schalij en Emiel Hopman. Verderop is Yep Kramer zichtbaar. | Foto : Soenar Chamid
In die wereld van strakke schema’s en uitgekiende trainingsprogramma’s gedijde Hopman stukken minder. Bondscoach Henk Gemser, door de KNSB aangetrokken na de medaille-loze Winterspelen voor Oranje in Sarajevo, pikte de ongenaakbare marathonkomeet op met de bedoeling hem klaar te stomen voor Calgary 1988. “Ik geloofde in zijn kansen op de lange afstanden, maar we zijn helaas niet zo ver gekomen. Emiel haakte voortijdig af om redenen die ik me niet meer kan herinneren”, vertelt Gemser, die Hopman in 1985 een plek toebedeelde in de EK-allroundselectie.
De eerste afstand, de 500 meter, draaide echter uit op een ramp. Emiel viel. “Van sprinten raakte hij compleet in de war. Het kwam voor dat ik hem uitleg gaf over de startprocedure, waarna hij doodleuk kon vragen: ‘Is dit nieuw?’ De informatie kon hij niet verwerken. De tien kilometer die hij later in het toernooi schaatste, was geweldig. Hij werd derde en ik hoopte dat ik hem zo naar de Spelen kon loodsen. Dat is niet gelukt. Jammer, want ik had ondanks zijn beperkingen op de 500 meter een heel prettige samenwerking met Emiel. Ik respecteerde en waardeerde hem. En als marathonschaatser was hij absoluut een fenomeen.”