Een parcours heet een baan als deze twee rechte stukken heeft van de dezelfde lengte en symmetrische bochten heeft, waarvan de doorsnede (diameter) hetzelfde is.
De totale lengte van dit parcours is bij voorkeur 200 meter (minstens 200 meter en maximaal 400 meter) met een breedte van minstens 6 meter. De gehele oppervlakte van de baan mag van elk willekeurig materiaal zijn, zoals asfalt of beton, maar zal wel volkomen effen moeten zijn en moet voldoende grip hebben. Een baan kan volkomen vlak zijn of kan zijn voorzien van naar buiten toe oplopende bochten.
Een baan van 200 meter met naar buiten toe oplopende bochten wordt een piste genoemd. De bochten zijn lineair oplopend -geleidelijk en gelijkmatig stijgend vanaf de binnenkant naar de buitenkant van de bocht- of parabolisch –komvormig, dit geldt alleen voor bestaande pistes. De piste is aan de buitenzijde voorzien zijn van een dichte bij voorkeur doorzichtige boarding.